Simon Vinkenoog (Netherlands)
1928-2009
Born in 1928, Simon Vinkenoog, like others of this volume, experienced as a teenager World War II and the German occupation. Like many of his generation he was drawn to Paris after the war, in the days when writing appeared as a subversive act. He worked in Paris for several years, keeping in close contact with artists such as Karel Appel, at whose exhibitions he recited his poems and prose. Here also he published a journal Blurb, in which he explained his ideas for a new order of the arts. His important anthology of poetry, Atonaal, became a major influence for experimental Dutch poets and others.
Returning the Netherlands, Vinkenoog became involved with the Dutch Fiftiers, sharing their radical sense of poetic structure and subject. Later, in the 1960s and 1970s, Vinkenoog embraced many of the socially and artistically radical groups, including the Beats, becoming a sort of “guru” for many younger Dutch authors.
He died on July 12, 2009.
BOOKS OF POETRY
Wondkoorts (Amsterdam: U. M. Holland, 1950); Land zonder nacht (1952); Heren Zeventien (Amsterdam: De Beuk, 1953); Tweesprakk (with Hans Andreus) (s’-Gravenhage: Stols, 1955); Spiegelschrift-Gebruikslyriek (Amsterdam; De Bizige Bij, 1962); Gesproken woord (Jazz & Poetry) (1964); Eerste Gedicthe 1949-1964 (Amsterdam: De Bezige Bij, 1966); Wonder boven wonder (Amsterdam: De Bezige Bij, 1972); Mij best (Amsterdam: De Bezige Bij, 1976); Het huiswerk van de dichter (Massbree: Corrie Zelen, 1978); Made in Limburg (Massbree: Corrie Zelen, 1979); Poolschoogte/Approximations [bilingual] (Heerlen: Uitgerverij 261, 1981); Voeten in de aarde en berge verzetten (Amsterdam: Guus Bauer, 1982); Op het eerste gehoor (Amsterdam: De Beuk, 1988); Vreugdevuur (Groningen: Passage, 1998); De ware Adam (Groningen: Passage, 2000); Goede raad is vuur (Groningen: Passage, 2004)
BOOKS IN ENGLISH TRANSLATION
And the Eye Became a Rainbow, trans. by Cornelis Vleeskens (Melbourne: Fling Poetry, 1990)
For a reading by Simon Vinkenoog of his poetry go here: http://www.youtube.com/watch?v=cqHsLlmUEeA
ik ken de woorden van de taal niet die ik spreek
en verwonderd zie ik mijn gedachten na,
het zijn de handen van de liefste niet
het zijn geen zwanen in het water
het is geen hulpkreet
die de muur doorbreekt,
het is ook de wereld niet
waarin ik verga.
(from Podium, 1950; collected in Eerste Gedichte 1949-1964, 1966)
I don’t know the words
of the language I speak
and in amazement
I follow my thoughts,
they aren’t the hands of the beloved
they aren’t swans on the water
it is not a cry for help
that breaks down the walls
it is not even the world
in which I perish.
—Translated from the Dutch by Cornelis Vleeskens
Machteloosheid
een brandende schemer hangt al jaren
over deze voorstad van de dood
de vonkende straten zijn verlated
de schaduwloze huizen lege gaten
maar in de ramen spiegelt kinderleven
vermoeden: het ongerijpt verlangen
vaaraan als natte vlaggen
bloeiende vogellijken hangen—
dit wordt het weten
ik heb gezichsloos deze buurt doorkruist
en heb me zoeklmoede ogen
die de mijne niet waren
stervende drempels overschreden
—ik ben verloren en hervonden
verward geraakt
en verbannen geworden—
nu volgt een uitgebluste nacht
op deze schemer op de regen
en op de tijdloze dagen
die van mijn dwalen de
verlamde getuigen waren
want dit is het eeuwige nodeloze
wanhopige groeiende verdergaan
(from Wondkoorts, 1950)
Powerlessness
for years a scorching dusk has hung
over this suburb of death
the sparkling streets are deserted
the shadowless houses empty holes
but the windows mirror childplay
suspicion: the immature longing
on which birdcarcasses blossom
like wet banners—
this becomes the knowing
faceless I have crisscrossed the district
and world-weary eyes
that were no longer mine
I stumbled over dying doorsteps
—I was lost and found
confused and was banished—
now an extinguished night
follows on dusk on this rain
and on these timeless days
that were the lame witnesses
to my wanderings
for this is the eternal needless
desperate growing hanging in
—Translated from the Dutch by Cornelis Vleeskens
Jeugd
ik heb verwonderd naar
dat eerste gedicht geluisterd:
verwanzing
waarvan wellust is gebleven
ik was als kind
bij moeder thuis
de haren in mijn ogen
de voeten in het lauwe
water
en het eerste gedicht
als een bromvlieg om mijn hoofd
verleden—
verwondering
also grijze haren uitgevallen
een deernis-tweemansbed
woordenvergadering
en het laatste woord
door haar belet
(from Wondkoorts, 1950)
Youth
I listened in wonder
to that first poem:
infatuation
that led to well-being
childlike
at home
hair in my eyes
feet in the tepid
water
and that first poem
like a blowfly around my head
the past—
wonder shed
like gray hairs
a pathetic double bed
a meetingplace for words
the last word
silenced by her
—Translated from the Dutch by Cornelis Vleeskens
Bliksem
dit is het handschrift van een ziek genie:
prikkeldraad
vergaan aan de hemel
ik ben het brandende water
getroffen, torens
en de roes der elementen
ik ben het ontvluchten gespaard gebleven
laaghangende wolken
een stromentrekkende regen
en de dorst der goden
ik ben de huilende bomen
en het nadersluipen van de herfst
ik ben de regen
de donder wn de wrakk der stormen—
de nacht het niet geloven aan de zon
het blijft deze weg zonder hizen
de bomen de gedroomde glimmende keien
en het onweer de regen
nu in de plassen gaan liggen
languit wachten
tot mij de bliksem raakt
(from Wondkoorts, 1950)
Lightning
this is the handwriting of a sick spirit:
barbedwire
perished under heaven
I am the burning water
that’s been hit, towers
and the drunken stupor of the elements
I have been spared the desperate escape
lowhanging clouds
floodrains
and the thirst of gods
I am the crying trees
and the slow approach of autumn
I am the rain
the thunder and the revenge of storms—
the night the not believing in the sun
it remains this road without houses
the trees the imagined shining rocks
and the storm the rain
now lay me down in puddles
and wait spreadeagled
for the lightning to hit me
—Translated from the Dutch by Cornelis Vleeskens
Karel Appel
Was hij van vuur?
Stamde hij niet van de aarde af?
Hij was geen engel
en speelde niet voor Satanas.
Branden zou hij,
hongeren en begeren,
tranen kokende olie storten
en schateren: Messias in Texas.
Opraken zou hij, vlugger den aderen,
zuurstof, stikstof, een zucht
van goddelijke verlichting;
kortleven, branden en as.
Het wataer is gebroken,
de koude heeft schipbreuk geleden,
onder de adem woont het ijs,
het bloed van beulen versteent,
fossielen tieren welig
in dit landschap.
(from Spiegelschrift-Gebruikslyriek, 1962)
Karel Appel
Was he made of fire?
Wasn’t he from this earth?
He was no angel
and didn’t play the Satanic role.
He would have to burn,
to hunger and go wanting,
to exude tears of boiling oil
and roar: The Messiah in Texas.
He would use up, faster than others,
oxygen, nitrogen, a sigh
of godly enlightenment;
shortliving, burning and ashes.
The waters are broken,
cold has suffered a shipwreck
beneath the breath lives the ice,
the blood of the executioner turns to stone,
fossils thrive and luxuriate
in this landscape.
—Translated from the Dutch by Cornelis Vleeskens
Tenzij de dingen uit zichzelf gaan spreken
een kraan het hoog geluid van liefde fluit
een waterstraal die onoverslapte aandacht trikt
een dronken boodschap in de brievenbus
een onverwacht bezoek aan de deur gevonden
de zee die door de straten weifelt
de zon een onbeholpen minnaaar op mijn huid
en de doofstomme takken van de bomen
in mijn ogen etcetera
Tenzij ik jaren op je wachten wil
en op je mond het stempel ongepend druk
als met een zegelring die woorden bloed
en vlijt in de nagels drijft
de handen die niets meer weten
van het feest dat morgen
in de cijfers van het heden
wijdbeens staat geplant
(from Eerste gedichten, 1966)
Unless the Things Start to Speak for Themselves
a tap whistling the high notes of love
a waterstream holding your unswerving attention
a drunken message in the letterbox
an unexpected visitor found on the doorstep
the sea wandering the streets
the sun an uninvited lover on my skin
and the deafdumb branches of trees
in my eyes etcetera
Unless I want to wait years for you
and press unanswered on your mouth
a seal that bleeds the words
and puts dirt under your fingernails
the hands no longer aware
of the feast that in the morning
stands with legs spread
over the symbols of today
—Translated from the Dutch by Cornelis Vleeskens
Topografisch
1
Wij wonen in een kleine stad schandalen
Uitbesteed,
vandalen
rukkend aan de pas-toe
wind in de zeilen gesmeten
Reeds 15 jaren schettert en ment men het paard der geliefde,
knelt men de zweep in een dijbeenbreuk
waarvan overal dezelfde adem spreekt,
dankend voor de brieven van destjds
Voetvenvegend in het paradijs,
op de thuisreis—om nooit te vergeten
Een vlucht gepenseeld in de ogen
2
Zij tasten mij
en andere stenen
tasten andere dieren
Men wacht op mij,
Ik wacht op u,
het slaphangend volksdeel in de handen
in een stadscentrum,
op de rand van een trottoir
dat naar de voorstelling leidt—
En barend in de morgen
de kinderen van de nacht
met een handvol dromen spoedend through tunnels of love
(from Eerste gedichten, 1966)
from Topographic
1
We live in a small town
with scandals laid bare
vandals ripping in formation
with the wind in their sails
for 15 years we’ve yelled
and driven love’s horses
cracked the whop on their thighs
with everywhere the same breath blowing
thank you for your letter from whenever
wiping our feet on paradise
we’re going home—and won’t forget
A flight brushed on the eyes
2
They touch me
and other rocks—
touch other beasts
They wait for me
I wait for you
the slack community under control
on the city square
on the endge of the pavement
waiting for the show—
And bearing in the morning
night’s children
with a handful of dreams
racing through tunnels of love
—Translated from the Dutch by Cornelis Vleeskens
Zuster
Er woont een zachte zuster in mijn huid
een vrijbuiter die in mijn lichaam bijt
ensoms haar handen op mijn zijde legt,
‘s nachts stelten loopt, of danst of rust.
Dan dringt zij ook haar dromen aan mij op
en ik leg mij huiverend naast haar:
een dode, een schamel geraamte,
knikkend en stamelend.
(from Eerste gedichten, 1966)
Sister
A soft sister lives in my skin
a freeloader who bites into my body
and sometimes lays her hands on my side,
at night walks on stilts, or dances or rests.
And then she offers her dreams to me
and I lay shuddering next to her:
a corpse, a frail skeleton,
nodding and stuttering.
Oosterpark
Weet je nog hoe fris het gras was?
Weet je nog hoe de bladeren ruiken,
die van de bomen vallen, als het najaar wordt?
Ruik mee: er is een wereld, achter je neus gelegen,
waar de zon zich, ook als het regent, toegang verschaft
met de geur van een roos, of een kus uitdelend,
want al wat geurt, geurt naar leven:
geboorte orgasme dood en weerom.
Weet je nog toen je wist:
ja, zó is het,
dit zal het altijd zijn
en nooit is het anders
geweest...
Weet je nog?
Weet je nog wel?
Weet je nog, helder?
Weet je nog:
al wat je ooit hebt meegemaakt?
Sta je nog op scherp,
aan de rand van de afrond
die leven van dood scheidt
en niet vergeten: dit is mijn weg,
en elke weg is een ander?
Doe je nog wat?
Doe je nog maar wat mee?
Laaat je je nog leven,
of heb je allen macht al in handen,
onderweg zijnd: jezelf zijn,
in je eigen leven?
Heb je al gevonden?
Weet je nog,
alles—
alles dat pijn deed
alles dat je liever vergeet
al wat je ooit is te binnen geschoten?
Klaar. Duidelijk. Vatstaand. Zeker,
heb je het vast kunnen houden?
Ben je het al vergeten?
Zoek je nog?
En ik, ik babbel maar wat,
vraag me wat af, op het gras,
in het Oosterpark,
tussen slapende Marokannen,
kaartende, dammende bejaarden,
vrijende paartjes
en een jongen, die de eendjes voert...
Ik zit hier maar wat,
ik open het gehoor,
ik ruik het frisse gras
en de geur van de eerste vallende bladeren.
Zacht maar wat,
rust maar wat,
doe maaar wat,
maar doe het:
met overgave,
want er is niets anders
dan wat je nu doet,
niet wat je gisteren deed, telt—
niet wat je morgen doet,
maaar hoe je je nu, hier, voelt
ontroerd, bewogen, of zo maar wat dromend,
van de wind de in de boomtoppen ruist,
een hond die opgesloten, onophoudelijk blaft,
een rustig ogenblik in het Oosterpark,
mijn fiets die omvalt
en een vliegtuig dat een kijk- en geluids-spoor trekt...
En ik, die dit gedict achterlaat,
beschreven blaadjes, waarom het gaat,
wie wil not de wereld veranderen,
als alles verandert?
Wie wil nog zijn buurman te lijf,
als die eend al zó luid kwaakt?
KWAAK KWAAK KWAAK KWAAK KWAAK
KWAAK
KWAAK
KWAAK
(from Mij best, 1976)
City Gardens (Oosterpark)
Do you still know how fresh the grass was?
Do you still know how the leaves smell,
that fall from the trees, as autumn approaches?
Smell with me: there is a world behind your nose
where the sun, even when it’s raining, provides entry
with the smell of a rose, or blowing a kiss,
because all that smells, smells of life:
Gestation Orgasm Death and around again.
Do you still know when you knew:
yes, that’s how it is,
this will always be
and never has it been
different...
Do you still know?
Do you still know it?
Do you still know, clearly?
Do you still know:
all you have ever experienced?
Are you still finely tuned,
on the edge of the abyss
that separates life from death,
and not to forget: this is my way,
and each way is different?
Are you still doing?
Are you still just playing along?
Do you let yourself be lived,
or have you taken all power in your hands,
being on the way: being yourself,
in your own life?
Have you found it?
Do you still know,
everything—
everything that caused pain
everything you’d rather forget
everything you ever thought of?
Clear. Obvious. Fixed. Certain,
have you been able to hold onto it?
Have you forgotten it already?
Are you still searching?
And me, I just babble on,
question myself, on the grass,
in the City Gardens,
between sleeping Moroccans,
cardplaying, chessplaying old people,
courting couples
and a boy, who’s feeding the ducks...
I’m just sitting here,
I’m opening the conversation.
I smell the fresh grass
and the smell of the first falling leaves.
Easing a bit
resting a bit,
doing a bit,
but doing it:
with conviction,
because there is nothing else
but what you’re doing now,
not what you did yesterday, counts—
not what you’ll do tomorrow,
but how you feel her and now,
touched, moved, or just dreaming a bit,
about the wind whispering in the treetops,
a locked-up dog, continuously barking,
a peaceful moment in the City Gardens,
my bike which falls over
and a plane that makes a sight and sound-track...
And me, leaving behind the poem,
written leaves, what it’s all about:
Who still wants to change the world,
if everything is changing?
Who still wants to attack his neighbor
if that duck is already quacking that loud?
QUACK QUACK QUACK QUACK QUACK
QUACK
QUACK
QUACK
—Translated from the Dutch by Cornelis Vleeskens
PERMISSIONS
“[I don’t know the words],” “Powerlessness,” “Youth,” “Lightning,” “Karel Appel,” “Unless the Things Start Speaking for Themselves,” “from Topographic,” “Sister,” and “City Gardens (Oosterpark)
Reprinted from And the Eye Became a Rainbow, translated by Cornelis Vleeskens (Melboure: Fling Press, 1990). ©1988, 1989 by Cornelis Vleeskens. Reprinted by permission of the translator.